Er was eens… Oostende. Een stad aan zee. Een stad, niet anders dan andere steden, maar toch zo anders. En in die stad was er… een vrouw, gegrepen door haar zoektocht naar meer wij. Want wij is sterker dan ik, vond zij. Ik is maar alleen. Wij zijn samen. Sterker. Zo dacht zij. In Oostende ontmoette zij een man, een gezel, een vriend, een makker met een gelijkaardig doel. Hij stoorde zich aan de brutaliteit van alle ikken die alleen zichzelf horen. Zij praten wel maar alleen met zichzelf. Zij horen wel maar alleen zichzelf. Alsof zij voor een spiegel staan en vragen: spiegeltje, spiegeltje aan de wand, wie is de slimste en stoerste van heel het land. Want dat vinden ze van zichzelf, dat zij slim zijn en stoer en de aller slimste is dan degene die het hardste roept. Grof vond hij hen. Kort van stof. Waardoor zij naakt achterblijven op de puinhopen die zij met de wapens van hun woorden hebben geschapen. Kan het terug wat hoffelijker, vroeg hij zich af.
Zo vonden zij elkaar, bij een glas in het zand van een strandbar in Oostende. Meer wij, zei zij. Meer hoffelijkheid, zei hij. En hoffelijk Oostende was een feit. En dat Wetopia mag bloeien in Oostende.
“Blaffende honden bijten niet,” wordt gezegd. “Maar iedere bijtende hond heeft wel eerst geblaft.”
Tja, hoffelijkheid. Is dat wel het juiste woord? Betekent dat etymologisch niet de wijze waarop we met elkaar horen om te gaan aan het koninklijk hof? Is dat niet wat elitair? Zwevend boven de hoofden van de mensen, zeker de gewone in de straat. Gaat het niet eerder over empathie of waardigheid? Je in de plaats van de ander kunnen begeven en daardoor waarderen. Al was het maar door te luisteren. Zeker als je samen iets wilt bereiken of betekenen voor elkaar. Waarom kan dit niet op een waardige, rustige, menselijke manier? Waarom staan we naar elkaar te roepen als opgehitste honden in een veel te drukke straat? Helpt ons dat een stap verder? Praten en luisteren. Meer is het niet. En als je dat dan hoffelijkheid wilt noemen, dan is dat maar zo.
Want waar gaat het om? Willen wij nog samen zijn, samen doen, samen denken, samen dromen? Wij, in al onze verscheidenheid, in al ons anders zijn. Hoe doen we dat dan? Wij, de anderen. Wij, met tegengestelde karakters. Met tegengestelde meningen. Kan je dat samenbrengen? En worden we dan sterker? Beter? Worden we zo een wij? Kan dat? Op een hoffelijke manier?
Ja, het kan. In Wetopia.
Wij, in Wetopia.
Wetopia is geen land. Wetopia is een idee. Een ideaal, als je wilt. Politici worden overschat en zijn daardoor gedoemd om te mislukken. Al te graag schuilen wij maar onder de paraplu die politici voor ons open houden. Wij wanen ons daar veilig. Tot we ontdekken dat die paraplu zo lek is als een zeef. Hij houdt ons niet langer droog maar maakt ons kletsnat van niet ingeloste beloften. Politici willen ons graag doen geloven dat zij al onze problemen en zorgen kunnen oplossen. Het is hun fond de commerce. Waarom zouden we hen anders nodig hebben? Hij of zij die het meeste belooft wordt beloond met het meeste stemmen en als het wat meezit ook met de meeste macht, denken zij. Maar al gauw blijkt dat die overmoedige politici niet de macht hebben om alles op te lossen. Er moeten compromissen worden gesloten want wij leven gelukkig in een democratie. Maar nog meer worden de grote beslissingen elders genomen in economische, financiële en bureaucratische burchten die oninneembaar lijken. Onze politici worden zo kleine keizers zonder kleren die naakt en kwetsbaar aan het onverbiddelijke oordeel van hun strenge kiezers worden onderworpen. Het enige dat hen nog rest is vliegen afvangen van hun concurrenten, de andere politici. Dus gaan zij nog meer beloften maken die zij niet kunnen inlossen, waardoor de burgers nog bozer worden en alleen de grootste populisten met de grootste mond overeind blijven in de politieke arena, waar het blaffen toeneemt. En wij, de toeschouwers, weten niet of we nu moeten lachen of huilen bij het geboden schouwspel. Want wij zijn ook lui geworden. De macht die wij aan politici geven en niet tot het gewenste resultaat leidt, frustreert ons. Dus gaan wij ook maar wat harder blaffen. Hoe lang zal het duren tot het blaffen bijten wordt?
De 3 superkrachten van Wetopia.
Daarom hebben we Wetopia nodig. Omdat in Wetopia wel nog een wij bestaat. We gaan er op een lokale schaal met iedereen, hoe verschillend ook, op een welbepaalde plek met een specifiek potentieel aan de slag. Wetopia werkt met 3 superkrachten die overal aanwezig zijn.
1/ De kracht van “wij”: met nieuwe allianties van mensen die elkaar zelden of nooit ontmoeten ontstaat een nieuw wij met ongekende mogelijkheden.
2/ De kracht van een “plek”: iedere plek is anders en heeft een eigen uniek potentieel. Met dat potentieel gaan we aan de slag.
3/ De kracht van “doen”: praten is goed, doen is beter. Iedereen heeft het in zich om op zijn of haar wijze bij te dragen aan het geheel.
In Wetopia is iedereen een beleidsmaker. Behalve politici kunnen ook burgers, ondernemers, wetenschappers, kunstenaars, ambtenaren hun omgeving en de wereld scheppen en verbeteren. Zo creëren we samen meer wij. En we hebben behoefte aan meer wij omdat het segregatie en uitsluiting tegen gaat. Het vermijdt dat wij mensen uitsluiten en verloren laten gaan. We hebben behoefte aan meer wij omdat we zo de creativiteit en inzet van de hele samenleving inzetten om impact te creëren. We hebben behoefte aan meer wij omdat we samen sterker en veerkrachtiger zijn. Het gaat al lang niet meer om alleen maar inspraak. Wij maken aanspraak. Op onze omgeving, op ons leven.
Wij, in Oostende.
En toen was er… Oostende. De stad aan zee. Een stad als een ander, maar toch zo anders. Zelfs al ben je niet van Oostende, toch hou je van Oostende. Raar. Maar goed. Laten we dat eens nader bekijken. Op een hoffelijke manier, als het moet of niet anders kan.
Met meer dan 50 waren ze om drie avonden in drie groepen te verzamelen in Kaap. Cultuurwerkers en bouwondernemers. Jongeren. Ouderen. Aangespoelden, teruggespoelden en vastgewortelden. Zij ontmoetten elkaar zelden of nooit. Maar zij ontdekten wel de kracht van het wij. Zij gingen in gesprek. Leerden elkaar kennen. Zo ontstonden nieuwe ideeën en de goesting om er iets mee te doen. Zij vonden de kracht van een plek, in Oostende. En aan het einde voelden zij ook de kracht om iets te doen, voor Oostende en de Oostendenaren. Het ging er hoffelijk aan toe, ontspannen, scherp, gevat, met fantasie. Het waren indrukwekkende gesprekken.
Oostende = een stad, thuis, waar je jezelf kan zijn, open en positief, onmogelijk om er pretentieus te zijn, dat je kan claimen, verrassend, schoon en lelijk, natuur en stad, jong en oud, hyperlokaal en internationaal, millefeuille, veelzijdig, Montmartre meets Hawai, superdivers, solidair, stout met een hoek af, voor elk wat wils, ruig, feestelijk, cultuur en creativiteit, ruw en brutaal, alleen dat taaltje al.
On se promène Comme tous les soirs On se dit rien On va de bar en bar Ça rime à rien Comme tous les soirs J’suis seul avec toi Oostende, bonsoir Spilliaert allume la digue Comme tous les soirs Aux couleurs nostalgie Aux couleurs désespoir Il nous paint nos marées La ciel et nos regards J’suis seul avec toi Oostende, bonsoir La rue longue crie Comme tous les soirs Elle pleure des bières Et des espoirs C’est pas grave, demain Sera un autre soir J’suis seul avec toi Oostende, bonsoir Il est trop tard Y’a plus de chèvre folle Dans les bistrots, en pense plus On se console Il est trop tard Comme tous les soirs J’suis seul avec toi Oostende, bonsoir Tu me promènes Oostende Comme tous les soirs De bière en bière Et d’histoire en histoire Ça rime à rien Comme tous les soirs C’est pas grave, demain Sera une autre soir, oh C’est pas grave, demain Oostende, bonsoir. Arno
Oostende is een beetje zoals eb en vloed. Het trekt aan en het stoot af. Is dat anders dan met mensen? Het is een beweging die nooit ophoudt. Na het afstoten, trekt het weer aan. Het is daar dat onze verbondenheid schuilt. Met dat extra, unieke voordeel: op hetzelfde strand met eb en vloed, waait de wind en kan je uitwaaien. Je hoofd leegmaken en terug vullen met nieuwe, betere inzichten. Dat maakt Oostende zo indrukwekkend.
Ja, het waren indrukwekkende gesprekken. Cultuurwerkers die indruk maakten op bouwondernemers en andersom. Misschien wel vooral omdat zij elkaar niet kenden. Op jongeren. Op ouderen. Op aangespoelden en vastgewortelden. Het ging niet om wat ze van elkaar verwachtten. Het ging erom wat zij samen konden bereiken, vertrekkend vanuit het unieke potentieel van Oostende, een stad die zich niet laat bedwingen. Het begint met nieuwsgierigheid naar elkaar, die hopelijk leidt tot actie met elkaar. Enkele mogelijke: 1/ Cultuur wordt een hefboom in stadsontwikkeling. Bij iedere ontwikkeling wordt cultuur betrokken en andersom. 2/ Leegstand wordt opgevuld met kunstenaars, want die leveren ook toegevoegde waarde. 3/ Democratie begint al in een flatgebouw, waar actie wordt ondernomen om bewoners te verbinden. 4/ We stellen een “Hoffelijk Charter” op als leidraad om meer wij te creëren in Oostende. 5/ We leren de mensen weer lachen naar elkaar op straat en goeiedag zeggen. 6/ Het Wapenplein wordt het Hoffelijk plein, als aanzet om alle verwijzingen naar geweld en onderdrukking uit onze stad te bannen en te vervangen door verbinding. 7/ We ontwikkelen de les “Oostende zijn” zodat we nooit vergeten wie we zijn en wat we kunnen worden.
Wij weten het: er is zoveel dat ons verdeelt, maar daar komen we nergens mee. Wat we al zeker delen is onze plek, waar we wonen, werken, plezier maken en samen leven. Dat is een begin. Een goed begin. Het brengt ons verder. Het brengt ons samen. Als hoffelijkheid dan betekent hoe we ons horen te gedragen aan het hof, laat dat hof dan maar Wetopia zijn. En dat Wetopia dan mag gedijen in Oostende.
Dirk Chauvaux

